Dinsdag 16 juli. D-day. De wekker ging om één uur. We hadden geslapen in een vrij kleine kamer waarin een groot blok van stapelbedden voor totaal 12 personen stond. Naast ons hele team sliepen er twee Fransen, een stelletje uit California en een man van wie we de nationaliteit niet wisten. Omdat er in de hut geen stroom was, deed iedereen zijn hoofdlampje op met roodlicht wat een heel bijzonder mysterieuze uitstraling gaf. We zouden nog ontbijten maar om half twee ’s nachts had niemand echt honger. Gelukkig was er ook koffie en konden we onze thermosflessen weer ophalen die door het personeel gevuld waren met thee of heet water. Ik was echt helemaal nog niet wakker en liep half slaapdronken door de hut. Er waren kluisjes in de hut waar we de spullen, die we niet nodig zouden hebben tijdens de klim, in konden leggen (onder andere toiletartikelen en schoon ondergoed voor de volgende dag) en daar liep ik een beetje heen en weer te drentelen.
Gelukkig kwam de “fanatieke” teamgenoot me tegen en trok me mee naar buiten. De rest van het team stond al te wachten en onze gids zette snel bij mij de stijgijzers onder de schoenen vast. Dit kon ik zelf ook maar hij was uiteraard wat meer geoefend dus zo ging het wat sneller. Hierdoor vertrok onze touwgroep als laatste. Ik nam nog snel even medicatie in die ik had gekregen van de sportarts in verband met mijn bronchitis. Niet dat ik last had maar gezien de kou, de inspanning en de hoogte was het meer om te voorkomen. Een paar keer een grote hap lucht van de koude buitenlucht maakte me wat meer wakker. Ik had nog wel wat spierpijn in mijn bovenbenen maar dat probeerde ik te negeren. Het was dinsdag 16 juli 2013 twee uur ’s nachts; we gingen op pad naar de top!
Het zou de route worden, die wordt gezien als de “normale route” langs de Franse zijde. Je kunt de Mont Blanc via verschillende routes op en zelfs soms echt technisch klimmen. Onze route wordt gezien als een van de veiligste met als enige bottleneck het “Grand Couloir”. Dit is een stuk waar je een soort geul van 100 meter (schat ik) moet oversteken tussen twee bergkammen in. Door de geul vallen de hele dag en zeker ’s middags, stukken ijs, stenen en rotsblokken naar beneden. Omdat de geul erg steil is en doorloopt tot ongeveer 3800m. hoogte kan een stuk steen zo groot als je vuist dwars door je helm schieten met alle gevolgen van dien. Het word ook wel de “dodengang” genoemd. Wij zekerden ons aan het touw wat over het couloir gespannen staat en staken het couloir recht over. Nu kwam het lastigste stuk van de route. Vanaf het punt waar we nu waren, moesten we ongeveer 800m. bijna recht omhoog klimmen en klauteren. Op zich al wel een uitdaging maar al helemaal omdat we met drie man aan elkaar vast zaten. Soms konden we een redelijk grote stap maken en soms moesten we stukje voor stukje verder klauteren. Omdat het nog midden in de nacht was en nog koud, lag er op en tussen de rotsblokken op veel plekken nog ijs. Dit maakte het soms nog wat lastiger. Opeens schoot mijn hoofdlampje van mijn helm af. Ik kon het nog net vastpakken anders zou het naar beneden zijn gevallen en zou ik zonder verder moeten lopen, wat uiterst vervelend zou zijn. De gids pakte het lampje en drukte het stevig vast in de inkepingen van mijn helm. Af en toe hadden we de mogelijkheid om even om ons heen te kijken. Het was een prachtig gezicht om de lampjes van alle klimmers, die nog achter ons aankwamen, te zien.
Diep beneden ons in het dal zagen we het dorp waar we met het treintje waren vertrokken. Er reed een enkele auto. Het geluid er van konden we zacht horen. Na de klim kwamen we aan bij de Gouterhut op 3835m. hoogte. Hier konden we even uitrusten van de klim en konden de stijgijzers af.
Even voor de duidelijkheid: we hadden dus ongeveer 800 meter geklauterd door de rotsen met die dingen onder onze schoenen!
Het was wel prettiger lopen zonder die stijgijzers maar nu hadden we wel weer twee kilo extra aan onze rugzak. De hut staat letterlijk op de rand van de rotsen en hierdoor hadden we een prachtig uitzicht. Hoewel het nog super donker was, konden we heel goed zien hoe het in de verte licht werd. Normaal gesproken zie je, als de zon op komt, het langzaam lichter worden. Omdat wij zo hoog waren, konden we het licht over de aarde langzaam zien verschuiven. Een ongelooflijk mooi gezicht.
We gingen weer verder en we kwamen op een stuk dat Aiguille du Gouter heet. Dit kan ik het beste omschrijven als een enorme ijsvlakte, het gaf me het idee over een poolkap te lopen. Richting Dome de Gouter en hoewel dit stuk wel flink omhoog loopt, hadden we een aardig tempo. Ondertussen was het aardig licht geworden en konden we goed om ons heen kijken. Omdat de Mont Blanc de hoogste berg van de Alpen is, en de zon natuurlijk nog “op” moest komen, scheen het licht lang tegen de ene kant van de berg. Dit zorgde ervoor dat de schaduw van de Mont Blanc zelf ver Italië in kwam. Een ongelooflijk mooi beeld!
We kwamen aan bij de Vallothut op 4362m.hoogte. Dit stelt niet veel voor; het lijkt een beetje op een flink tuinhuis opgetrokken uit aluminium platen. Er is hier binnen ook geen meubilair of wat dan ook en het wordt dan ook voornamelijk gebruikt als schuilhut. Weer even pauze en we moesten onze wandelstokken achterlaten. Het laatste stuk naar de top zouden we alleen gebruik maken van onze pickel.
We stonden te pauzeren en keken naar het stuk dat nog ging komen. Het was nog minder dan 500 hoogtemeters en we konden de klimmers zien, die voor ons uit naar de top liepen. Het was kwart voor zes ’s ochtends. We zouden nog zo’n twee uur moeten lopen.
Zigzaggend liepen we verder op het laatste stuk: de Arete des Bosses of Bossesgraad. Dit is echt het allerlaatste stuk en toen we hier stapje voor stapje of eigenlijk stapje, stilstaan, stapje, stilstaan, liepen kreeg ik een raar gevoel. Het leek alsof iemand mijn voeten vasthield en of er iemand op mijn rug zat. Het lopen werd hierdoor heel erg zwaar. Naast het feit dat het al zwaar was omdat we op dit punt ook de helft minder luchtdruk hadden als op zeeniveau (vaak spreken mensen over minder zuurstof maar dit is niet juist). Zoals gezegd, je tempo is bijzonder traag maar je hartslag en ademhaling gaan net zo snel als tijdens een grote sportieve activiteit. Toen ik me bewust werd van dit gevoel, dacht ik dat ik het niet zou halen omdat “iets” me ervan weg probeerde te houden. Ik nam een diepe teug lucht, ging rechtop staan, en stapte door.
Het waren nog enkele tientallen meters. Niets of niemand zou nog kunnen voorkomen dat ik op de top zou staan.
De laatste meters. Er was niets meer om verder te lopen. We keken om ons heen en keken naar alle bergtoppen om ons heen. We hadden het geflikt. Het was dinsdag 16 juli kwart voor acht ’s ochtends en we stonden, op 4810 meter hoogte, op de hoogste top van de Alpen. Hatseflats!